Monniken en nonnen
In de boeddhistische traditionele teksten bestaat er een sectie die de Vinaya genoemd wordt. Hierin worden vooral leefregels en geloften beschreven. Alleen personen die volgens deze Vinaya teksten zijn ingewijd, kunnen feitelijk als monnik of non beschouwd worden. Door de eeuwen heen zijn er echter onderbrekingen geweest in de overdracht van inwijdingen, waardoor personen die in de volksmond monnik of non worden genoemd, dit niet altijd zijn. Hierdoor kan makkelijk verwarring ontstaan.
Volgens de Vinaya teksten is het celibaat altijd een onderdeel van de wijding tot monnik of non. Zo bestaan er bijvoorbeeld in de traditionele Japanse scholen feitelijk geen monniken of nonnen die gewijd zijn volgens de Vinaya. Het celibaat is dan ook geen onderdeel van de regels die ze volgen, terwijl dit vaak wel verwacht wordt. Het is wellicht beter om in de Japanse tradities niet over monniken en nonnen te spreken, maar bijv. over priesters of voorgangers. Zo was in de Theravada traditie tot voor kort de wijding tot non geheel verloren gegaan, en de vrouwen die vaak in witte of roze gewaden als nonnen beschouwd worden, zijn dit in feite niet, maar het zijn leken die enkele extra geloften hebben genomen (inclusief het celibaat).
Een serie veel gestelde vragen en antwoorden:
- Waarom monnik of non worden?
- Hoe kan een leek de Dharma beoefenen?
- Worden mensen monnik en non om de harde werkelijkheid van het bestaan te ontvluchten?
- Is gewijd worden een pijnlijk offer?
- Houdt iemand die wordt gewijd geen rekening met zijn familie door hen te verlaten?
- Soms kom ik gewijden en leken tegen die slecht of vervelend zijn. Hoe komt dat?
- Waarom al die verschillende kleuren en stijlen van pijen?
Waarom monnik of non worden?
Het is niet per se nodig om monnik of non te worden om de Dharma (de leringen van de Boedha) te beoefenen. De wijding tot monnik of non is een individuele keuze die ieder voor zich moet maken. Natuurlijk heeft het wel voordelen om gewijd te zijn: zolang je de voorschriften niet breekt verzamel je voortdurend positieve energie, zelfs wanneer je slaapt. Tevens is er meer tijd om beoefening te doen en is er minder afleiding in een klooster dan in het gezinsleven.
Wanneer mensen verplichtingen tegenover hun gezin hebben, moeten ze veel tijd en energie besteden aan het zorgen voor dat gezin, geld verdienen etc.. Kinderen eisen veel zorg, en het kan moeilijk zijn om te mediteren als zij vlakbij spelen of huilen. In een klooster, zonder de sociale verplichtingen van een partner en gezin, is het eenvoudig makkelijker om je te concentreren op studie en contemplatie.
Hoe kan een leek de Dharma beoefenen?
Zij die als leek het boeddhisme willen belijden kunnen de Dharma heel goed beoefenen door hun geest te beteugelen. We verminderen onze eigen energie nodeloos door te denken: "Ik ben een leek. Naar onderricht luisteren, reciteren en mediteren is het werk van monniken en nonnen. Dat hoef ik niet te doen. Ik ga alleen naar de tempel, maak neerbuigingen, breng offers en bid voor het welzijn van mijn familie." Het is goed om deze dingen te doen, maar leken zijn in staat tot een veel rijker spiritueel leven, zowel in termen van kennis over het boeddhisme als integratie daarvan in hun dagelijks leven. Het is heel belangrijk dat ze de gesprekken over de Dharma volgen en een serie lessen volgen. Als ze dit doen, zullen leken de werkelijke waarheid en schoonheid van de Dharma begrijpen.
Nadat we naar de lessen hebben geluisterd, is het de bedoeling dat we ze zoveel mogelijk in praktijk brengen. Dagelijkse gebeden of meditatiebeoefening is uitstekend. Soms zeggen lekenstudenten: "Mijn dag is zo gevuld met mijn werk, gezin en sociale verplichtingen dat er geen tijd over is om dagelijks een Dharma-beoefening te doen." Dit is een triest excuus dat door een geest wordt ingegeven die gewoon ergens geen zin in heeft. Er is altijd tijd om te eten: we zorgen er wel voor om nooit een maaltijd over te slaan. Net zo ijverig en zorgvuldig als we ons lichaam voeden en daar altijd tijd voor vinden, zouden we ook onze geest moeten voeden. Het is tenslotte onze geest die verder gaat naar volgende levens; het is onze geest die alle karmische indrukken van onze daden met zich mee draagt, niet ons lichaam. We beoefenen de Dharma niet voor het heil van Boeddha maar voor ons eigen heil. De Dharma beschrijft hoe we de oorzaken voor geluk kunnen creëren en daar we allemaal gelukkig willen zijn zouden we allemaal zoveel mogelijk beoefeningen moeten doen.
Het is ook heel nuttig en heilzaam als leken de vijf lekengeloften voor de duur van hun leven afleggen of de acht Mahayana voorschriften voor speciale dagen nemen, zoals bij nieuwe en volle maan. Op deze manier kunnen ze veel positieve energie creëren. De verantwoordelijkheid voor het bestaan en de verspreiding van Boeddha's onderricht ligt zowel bij monniken en nonnen als bij lekendiscipelen. Als we de waarde van Boeddha's lessen begrijpen en willen dat ze blijven bestaan en bloeien, dan hebben we de verantwoordelijkheid om ze te leren en in overeenstemming met onze mogelijkheden in praktijk te brengen. Het is ook mogelijk om nog meer geloftes te nemen, zoals de bodhisattva-geloften en tantrische geloften. Er zijn veel historische voorbeelden van leken die hoge spirituele realisaties hebben bereikt. Het is inspirerend om over hun leven te horen en hen na te volgen.
Worden mensen monnik en non om de harde werkelijkheid van het bestaan te ontvluchten?
Sommige mensen denken: "Alleen mensen die het 'in de echte wereld' niet kunnen maken worden monnik of non. Misschien hebben ze problemen thuis of deden ze het niet goed op school of zijn ze arm of hebben ze geen dak boven het hoofd. Ze wonen in een klooster en leggen alleen geloften af om een dak boven hun hoofd en een bezigheid te hebben." Mensen die zo denken kijken neer op hen die gewijd zijn. Dit is echter onjuist. Wanneer iemand om die reden monnik of non wordt, is de motivatie niet zuiver, en zo iemand zal het gewijde leven zelden bevredigend vinden. De leraren die de wijding uitvoeren proberen zulke mensen eruit te selecteren. Mensen met de juiste motivatie willen juist graag hun mogelijkheden ontwikkelen om hun geest te beteugelen en zo anderen te kunnen helpen.
De ware oorzaken voor lijden zijn gehechtheid, onwetendheid en boosheid. Deze houdingen volgen ons overal. Ze hebben geen paspoort nodig om met ons mee te gaan naar een ander land, en evenmin kunnen we ze buiten de kloosterpoort achterlaten. Zolang we gehecht of onwetend of boos zijn kunnen we onze problemen niet ontlopen, of we nu gewijd zijn of niet.
Mensen die deze vraag stellen denken vaak dat een baan, een hypotheek en een gezin waarvoor men moet zorgen moeilijke taken zijn, en dat die de "harde werkelijkheid van het bestaan" vormen. Het kan echter een veel hardere realiteit zijn om eerlijk tegenover onszelf te zijn en onze eigen verkeerde zienswijzen en schadelijk gedrag te onderkennen. Het is veel moeilijker om onze boosheid, gehechtheid en gesloten geest te overwinnen.
Iemand die reciteert of mediteert kan geen wolkenkrabber of loonstrookje laten zien als bewijs van zijn succes, maar dat betekent niet dat hij lui of onverantwoordelijk is. We moeten er veel moeite voor doen om de schadelijke gewoonten van lichaam, spraak en geest te veranderen; het is niet eenvoudig om een boeddha te worden. In plaats van "de werkelijkheid te ontvluchten" proberen oprechte beoefenaars deze juist te ontdekken!
Vanuit de boeddhistische visie zijn juist diegenen die alleen tijdelijk plezier en rijkdom najagen bezig om de werkelijkheid te ontvluchten, want zij weigeren de realiteit van de dood en van het functioneren van oorzaak en gevolg (karma) onder ogen te zien. In de zin van de Dharma zijn zij lui, omdat zij er niet naar streven om hun gehechtheid, woede en gesloten geest te onderwerpen, hoe druk ze ook bezig zijn met hun oppervlakkige wereldse leven.
Is gewijd worden een pijnlijk offer?
Dat zou het niet moeten zijn. We moeten niet het gevoel hebben van: "Ik wil deze dingen graag doen, maar nu kan het niet meer." Het achterlaten van negatieve activiteiten moet niet gezien worden als een last, maar als een vreugde. Zo'n houding ontstaat na het nadenken over oorzaak en gevolg.
Als we de geloften nemen, of het nu de vijf lekengeloften zijn of de geloften van monniken en nonnen, moeten we allereerst de volgende houding opwekken: "Ik wil deze dingen in geen geval meer doen. In mijn hart wil ik niet doden, stelen, liegen, etc." Soms zijn we in een bepaalde situatie zwak en worden we verleid om deze dingen wel te doen, maar de voorschriften geven ons extra kracht en vastbeslotenheid niet te doen wat we echt niet willen doen.
We willen bijvoorbeeld oprecht niet meer doden. Maar wanneer er kakkerlakken in onze flat zitten, worden we wellicht verleid om een verdelgingsmiddel te gebruiken. Omdat we het voorschrift om niet te doden hebben genomen, herinneren we ons makkelijker dat we niet willen doden. We zijn bewuster in wat we doen en hebben meer kracht en vastbeslotenheid om de verstorende emoties, die negatieve activiteiten kunnen veroorzaken, het hoofd te bieden en ons ervan af te wenden. Op deze manier zijn voorschriften bevrijdend en niet beperkend, want we bevrijden onszelf van de gewoonte om verstorende emoties te volgen en ons te verliezen in schadelijke activiteiten.
Houdt iemand die wordt gewijd geen rekening met zijn familie door hen te verlaten?
Integendeel. Mensen die oprecht de wereld willen verbeteren door hun religieuze beoefening houden juist wel rekening met hun familie. Zij begrijpen dat zij in staat zullen zijn anderen naar het eeuwige geluk te leiden via het pad van de Dharma door de oorzaken voor toekomstige goede wedergeboorten te creëren en hun geest te zuiveren en te ontwikkelen. Zij beseffen dat dat heel heilzaam voor hun ouders is en nuttig voor de maatschappij. Ofschoon ze wellicht in dit leven geen hoge realisaties bereiken, hebben ze een brede visie en werken ze voor het geluk en het heil op de lange termijn. Een echt toegewijd kind denkt: "Als ik doorga met mijn wereldse leven zal ik alleen de oorzaken voor lagere wedergeboorten voor mezelf creëren en ervoor zorgen dat anderen dat ook doen. Hoe kan ik mijn ouders in dit en in volgende levens helpen als ik dat doe? Terwijl als ik me bezighoud met de oprechte Dharma-beoefening mijn eigen goede eigenschappen zullen toenemen en ik in staat zal zijn hen te begeleiden en hen beter en langer te helpen."
Dat gewijden hun gezinsleven verlaten betekent niet dat ze hun familie afwijzen. Ofschoon ze de negatieve emotie van gehechtheid ten opzichte van hun gezin opgeven, waarderen ze de vriendelijkheid van hun ouders nog steeds en geven ze heel veel om hen. In plaats van hun liefde tot een paar mensen te beperken, proberen gewijden de onpartijdige liefde voor alle voelende wezens te ontwikkelen en hen allemaal als deel van hun familie te zien.
Soms komen we gewijden en leken tegen die slecht zijn en moeilijk om mee om te gaan ondanks hun religieuze beoefening. Hoe komt dat?
Het kost tijd om de geest te veranderen. Onze boosheid laten oplossen is geen gemakkelijk proces. Dat kunnen we begrijpen uit onze eigen ervaring: als we gewend zijn om onze kalmte te verliezen, is er meer voor nodig dan te zeggen: "Dit moet ik niet doen" om ons te laten stoppen. We moeten daarvoor voortdurend de juiste oefeningen doen. We moeten geduldig zijn met onszelf en evenzo moeten we geduldig zijn met anderen. We bewandelen allemaal het pad; we vechten allemaal tegen de innerlijke vijanden van de verstorende emoties en de indrukken van vroegere daden. Soms kunnen we er sterk tegen optreden, op andere momenten worden we meegesleept door boosheid, jaloezie, gehechtheid of trots. Soms zien we hoe gesloten onze geest is; op andere momenten zijn we daar blind voor. Het heeft geen zin dat we onszelf veroordelen en onszelf iets verwijten wanneer we voor de verstorende emoties bezwijken. Evenzo is het nutteloos anderen iets te verwijten en hen te bekritiseren wanneer zij hetzelfde doen. Omdat wijzelf weten hoe moeilijk het is innerlijke transformaties tot stand te brengen, moeten we ook met anderen geduld hebben.
Het feit dat beoefenaars niet perfect zijn betekent niet dat de methode die Boeddha heeft onderwezen niet perfect is. Het betekent ofwel dat zij deze methode niet correct beoefenen ofwel dat hun beoefening nog niet sterk genoeg is. In religieuze kringen is het buitengewoon belangrijk dat mensen proberen in evenwicht te zijn en elkaars zwakheden accepteren. Het is niet onze taak iemand te beschuldigen en te zeggen: "Waarom doe jij je beoefening niet beter? Waarom beheers jij je boosheid niet?" We moeten daarentegen denken: "Waarom doe ik mijn beoefening niet beter zodat hun activiteiten mij niet meer boos maken?" en "Wat kan ik doen om hen te helpen?"
Waarom al die verschillende kleuren en stijlen van pijen?
Toen Boeddha's onderricht zich verspreidde van het ene land naar het andere was het flexibel en paste het zich aan de cultuur en denkwijze van de mensen daar aan, zonder zijn essentie en betekenis te veranderen. Daarom varieert de stijl van pijen.
In Sri Lanka, Thailand, Birma, etc. zijn de pijen saffraankleurig en mouwloos zoals de pijen ten tijde van Boeddha.
In Tibet was die kleur verf echter erg duur en schaars, dus men gebruikte daar een diepere kleur: een donker bordeaux-rood.
In China wordt het als onbeleefd beschouwd als men de huid ziet, dus de pij werd aangepast en nu gebruikt men er de klederdracht uit de T'ang Dynastie met lange mouwen. De mensen in deze cultuur vonden saffraan een te vrolijke kleur voor religieuzen, dus de Chinese pijen werden veelal grijs. De geest van de oorspronkelijk pij werd echter bewaard in de vorm van de zeven- en negendelige bruine, gele en rode bovenkleden.
De manier waarop men in de diverse landen gebeden zingt verschilt ook, overeenkomstig de cultuur en de taal van de plaats. Chinezen staan terwijl ze zingen, Tibetanen zitten. De muziekinstrumenten verschillen uiteraard ook, evenals bijvoorbeeld de manier van neerbuigen. De variaties zijn ontstaan uit culturele aanpassingen.
Het is van belang te beseffen dat deze uiterlijke vormen niet de Dharma uitmaken. Het zijn slechts werktuigen die ons helpen de Dharma beter te beoefenen in overeenstemming met de cultuur en de plaats waar we wonen. De echte Dharma kunnen we echter niet met onze ogen zien en niet met onze oren horen. We kunnen de Dharma alleen door onze geest ervaren. Het is belangrijk de echte Dharma te benadrukken en er onze aandacht op richten, en niet op de oppervlakkige verschijningsvormen die van plaats tot plaats kunnen verschillen.
Zie als vervolg de pagina: De spirituele leraar